De Politiek van Godslastering en Lynchen in Pakistan

Op 3 december werd Priyantha Kumara, een Sri Lankaanse man die als manager in een kledingfabriek werkte, door een boze menigte gelyncht. Kumara’s lijk werd op de weg in brand gestoken over beschuldigingen van godslastering. Omstanders hebben de ijzingwekkende tragedie gefilmd en op social media gedeeld.

The koudbloedige moord die ‘’het land beschaamd’’ heeft mogelijk tot een herleving van het publieke debat omtrent godslastering tot gevolg in het land. In deze discussies focussen de Pakistaanse media en burgermaatschappij zich in het algemeen op twee punten: de opkomst van de Tehreek-i-Labbaik Pakistan (TLP) enerzijds, en de onmacht van de overheid in het effectief indammen van haar extremistische ideologie en het intrekken van wetgeving die godslastering strafbaar stelt anderzijds.

Het probleem met de aanbevelingen zijn tweevoudig. Allereerst negeren ze de historische oorsprong van geweld in de naam van religie. Ten tweede zien ze over het hoofd hoe Islam betrekking heeft op politiek en moderne ideeën zoals vrijheid van meningsuiting.

De populaire – en enigszins ‘’wetenschappelijke’’ – reactie op deze tragische gebeurtenissen onthullen dat de capaciteit van de staat om met dit soort gevallen om te gaan vaak, zo niet altijd, overschat wordt. Er is weinig dat een staat kan doen wanneer een aanzienlijk deel van de samenleving mogelijk in de straten is: neem bijvoorbeeld de backlash tegen de vraag omtrent de heiligheid van de Profeet Mohammed (PBUH). Geen wet kan een gehele gemeenschap straffen. Wetten zijn gemaakt om aanzienlijk wangedrag die mogelijk de politieke orde verstoren te corrigeren, niet om algemene gedragspatronen te veranderen.

Het heroverwegen van Pakistans godslastering wetgeving vereist een kijk in de opkomst van religieus gemotiveerd geweld in de Moslimwereld en de unieke relatie van Islam met politiek

Wetten kunnen en zouden niet gemaakt moeten worden om hele gemeenschappen of hun ideologische oriëntatie te corrigeren. In het onderhavige geval gelooft een grote meerderheid, stilzwijgend of anderszins, dat ‘’godslasteraars onthoofd moeten worden’’. Zij die Kumara van godslastering beschuldigden hadden wellicht enkele persoonlijke rancunes, maar de honderden Moslims op de straten waren religieus gemotiveerd. Zij hadden geen persoonlijke afkeer jegens hem, en dit vereist een serieuze discussie.

Dit stuk is een uitnodiging om na te denken over blasfemiewetten, en de opkomst van religieus geïnspireerd geweld in de Moslimwereld, in een historische context, met een focus op Pakistan. Ik claim niet de definitieve antwoorden te hebben. Wat ik tracht te doen is het corrigeren van de diagnose van onze veelzijdige uitdagingen: dat het niet alleen een overheidsprobleem is, maar eerder een probleem dat veel dieper geworteld is in de samenleving en geschiedenis.

Geweld in naam van religie is gevaarlijk ongebreideld in Pakistan. Alhoewel het land nog geen enkele veroordeelde heeft geëxecuteerd onder de omstreden blasfemiewetten, zijn er tussen 1990 en 2021 wel 70 mensen, die beschuldigd werden van godslastering, door menigten gedood. Afgelopen maand zette een menigte een politiestation in Khyber Pakhtunkhwa in brand toen ambtenaren weigerden om een vermeende godslasteraar aan de menigte te overhandigen.

Eerder, in een geruchtmakende zaak in 2017, is een 23 jarige student door zijn medestudenten gelynched en doodgemarteld op de campus van de Abdul Wali Khan Universiteit in Mardan, Khyber Pakhtunkhwa.

De godslastering dynamiek is, zeker in recente jaren, omgezet naar een politieke beweging. De moord op Salman Taseer, Gouverneur van Punjab, door zijn beveiliger Mumtaz Qadri, het besluit om Qadro op te hangen, wat TLP oprichter Khamid Hussain Raivi hielp bij het oprichten van zijn partij, de vrijlating van Asia Bibi, een Christelijke vrouw die vals beschuldigd werd van godslastering, door het hoogste Pakistaanse gerechtshof, en de recentelijke opkomst van anti-Islam sentiment in Frankrijk als gevolg van de uitspraak van Franse President Emmanuel Macron dat ‘’Islam in een crisis verkeerd’’, hebben allemaal bijgedragen aan de opkomst van een gemilitariseerde politiek omtrent godslastering in Pakistan.

In een artikel van 12 December in Eos schreef Nadeem F. Paracha een intrigerend essay. Na het geven van een overzicht van blasfemiewetten in het subcontinent, beginnend met de vroegst gedocumenteerde ‘’blasfemiewet’’ van 1860, stelt Paracha dat bepaalde wijzigingen zijn gemaakt in 1927, en dat de omvang rigider is geworden onder de Islamitisch militaire dictatuur van Generaal Ziaul Haq in de jaren ’80.

Historisch, en leerstellig, is de indruk dat de Britse koloniale overheid en Gen Zia verantwoordelijk zijn voor de blasfemiewetten problematisch te beschouwen. De beweging had voor Pakistan een voornamelijk religieuze uitdrukking, de Resolutie over de Doelstellingen maakte het expliciet en Pakistans parlement dat Ahmadi’s tot niet-Moslims verklaart in de ambtstermijn van premier Zulfikar Ali Bhutto zijn stevig, empirisch bewijs dat er altijd al een diepe en complexe relatie tussen Islam en politiek is geweest. Britse heerschappij en Gen Zia hebben een rol gespeeld in de historische ontwikkeling van hedendaagse burgerwachten, maar ze zijn niet de auteurs van deze tragedie.

De complexiteit van het probleem vereist een historische en brede kennis van geweld in de naam van religie in de Moslimwereld. In de 14e eeuw was geleerde Ibn al-Khatib, ook bekend als ‘’de man die tweemaal gestorven was’’, het oneens met het heersende paradigma dat de Zwarte Dood niet besmettelijk was. Zijn interpretatie van een Hadith diende als bewijs dat de ziekte besmettelijk was. Helaas was hij door een rechter gecensureerd en bevolen om al zijn boeken te verbranden. Hij is later gearresteerd en dood gemarteld. Hij werd de volgende dag begraven, maar een boze menigte opende zijn graf en zette zijn lijk in brand.

Een deel van het probleem ligt ofwel in de geschiedenis of in de manier waarop de religie in de vroegere eeuwen is geïnterpreteerd. Niet verrassend houden Soennitische juristen van de Shafi en Maliki scholen vast aan de gedachte dat godslasteraars gestraft moeten worden als ze niet direct spijt betuigen. De Hanbalis gaan een stap verder een betogen dat godslasteraars gestraft moeten worden, ook al betuigen ze spijt. Enkele Hanafis argumenteren dat er geen categorische basis is voor de executie van godslasteraars; ze zouden enkel mogen worden opgesloten en met stokken worden geslagen. Deze interpretaties zijn in de middeleeuwen gemaakt, maar blijven nog steeds het religieuze discours en de culturele verbeeldingskracht van talloze Moslims over de hele wereld vormgeven.

Abu Hamid al-Ghazalim, een prominente Moslim geleerde uit de 11e eeuw, speelde een significante rol in het expliciet maken en populariseren van de vraag omtrent godslastering en geloofsafval. Hij stelde dat diverse Moslim filosofen, waaronder Ibn Sina en al-Farabi, als afvalligen, de doodstraf verdiende. Zijn theorieën werden gebruikt door navolgende Moslim rijken voor het straffen van vrijdenkers die als dreiging voor de orthodoxe Soennisme werden gezien.

Turks-Amerikaans geleerde professor Ahmet Kuru legde in 2019 de rol van Al-Ghazali uit in zijn boek Islam, autoritarisme en onderontwikkeling. Hij schrijft dat ‘’Ghazali niet de bedenker was van het idee om een zelfverklaarde Moslim als afvallige te verklaren, maar als vooraanstaand geleerde hielp hij het wel te legitimeren. Kuru legt ook uit dat ‘’de voornaamste bijdrage van Al-Ghazali aam de ulema-staat alliantie was zijn theoretische rol in de formatie van de Soennitische orthodoxie. Door zijn geschriften maakte Al-Ghazali ‘’orthodoxe opvatting bijna onbetwistbaar’’.

In hedendaags Pakistan zijn Al-Ghazali en Mohammed Iqbal twee figuren vereerd vanwege hun ‘’juiste’’ interpretatie van de religie. De letterlijkheid geïnspireerd door prominente middeleeuwse figuren heeft niet alleen geleid tot intellectuele en culturele stagnatie in de Moslimwereld, maar heeft ook geleid tot de opkomst van extremisme en fundamentalisme in tegenstelling tot moderniteit. Het heeft eenvoudige individuen tot permanente gevangen van de geschiedenis gemaakt. De jonge mannen die Kumara hebben gelyncht bestaan fysiek in de 21e eeuw, maar ideologisch gezien leven ze in de 11e-eeuwse Moslimrijken.

In de Moslimwereld bleef het historische proces van executie van godslasteraars in gebruik – op een paar uitzonderingen na tijdens het Ottomaanse rijk – tot 1924, toen Mustafa Kemal Atatürk het probeerde te verstoren door zijn topdown benadering. Reza Shaf Pahlavi deed hetzelfde in Iran. Muhammed Bin Salman volgt hetzelfde pas, maar op een andere manier.

Wat het succes van de topdown benadering betreft: hedendaags Turkije en Iran zijn in het oog springende voorbeelden van de mislukking van het modernistische project. De Moslimwereld, inclusief Pakistan, is het slachtoffer van ideologische strijd en het opleggen van selectieve leerstellige opvattingen over de Islam door de geschiedenis heen.

Alle religieus-politieke partijen – of het nu Abul A’la Al-Maududi’s Jamaat-i-Islami, Mufti Mahmud’s Jamiat Ulema-i-Islam, Tahirul Qadri’s Pakistan Awami Tehreek or Rizvi’s TLP is – zijn de manifestatie van de unieke relatie tussen Islam en politiek. Dit is de vraag die we moeten adresseren.

Er is weinig datde staat op lange termijn in Pakistan kan doen totdat Moslimwereld bepaald hoe Islam zich verhoudt tot politiek en staatsmanschap. Als dit eenmaal is geregeld, zal de staat religie niet gebruiken om vrijdenken te onderdrukken, noch zullen extremisten de implementatie van de ‘’sharia’’-wetgeving eisen.

Translated from English by Bas van der Veen. Originally posted at Dawn.com.

Plaats een reactie